Het is zaterdag 14 december. Nog ruim voor de start. De
sporthal te Nes begint aardig vol te lopen. Niet iedereen heeft blijkbaar met
de boot van half 10 genomen. Dat is maar goed ook. Veel bekenden, nog meer
onbekenden, maar dat ligt voor de hand. Buiten is het druk. Er wordt vooral
heen en weer gelopen om warm te blijven en om de tijd te doden. Mensen klitten
in groepjes samen. Van de toiletten wordt veelvuldig gebruik gemaakt. Er wordt
water gedronken, een banaan gegeten, een gelletje genomen. Het gebruikelijke
tafereel. De weergoden zijn ons goed gezind. In Holwerd was het nog winderig,
waterkoud, bewolkt, nevelig. We zijn nog niet op Ameland als de eerste
weersverbetering zich aan dient. De zon komt schielijk te voorschijn en als we
ons te voet op weg begeven naar Nes schijnt-ie volop en heeft de wind zich wat
terug getrokken. Het is te merken aan de stemming. Werd er aan boord in een
angstige nieuwsgierigheid links en rechts gevraagd naar de toestand op het
strand, naar de windrichting en naar de mogelijkheid van wat neerslag, nu,
onderweg naar de sporthal, hoor ik om mij heen vrolijk optimisme over wat ons
te wachten staat.
Daar gaan we
We zijn op weg. Het gaat wat moeizaam vanwege het gedrang
op het smalle eerste deel vlak na de start. Iedereen doet zijn stinkende best
om niemand te hinderen, helaas is dat schier onmogelijk. Maar we zijn o zo
tolerant, we maken excuses, we accepteren zonder morren een duw, een bijna
struikelen, en we proberen ruimte te maken voor een ander en ...... te vinden
voor ons zelf. Wat een verschil met het autoverkeer. Daar is het ieder voor
zich, een opgestoken vinger als dank en de claxon ter ondersteuning van
onvrede. Dat is verre van ons op dit moment. Wij lopen en ook nog met plezier.
Even later is er ruimte in overvloed. De eerste kilometer zit er op. Rechts af
en even later duiken we het bos in.Het is oppassen geblazen. Er wordt
veelvuldig gewaarschuwd voor “valkuilen”. Het is hier en daar wat drassig, de
bladeren bedekken de meeste ongerechtigheden, veelvuldig rechts- en linksom, en
op en neer. Het eist veel van je conditie, maar het gaat voorspoedig. Als we
het bos uitkomen, lopen we met de wind achter richting strand. Dan omhoog de
strandopgang. Ik zie voor mij de eersten worstelen en ook weer boven komen. Ik
weet niet wat ik vervelender vind, de duinopgang of de duinafgang. Vooral naar
beneden is de kans om te vallen zeker aanwezig. Omhoog is een aanslag en niet
alleen op je conditie, maar zeker ook op je humeur. Je weet namelijk dat je op
Adventure Run nog twee keer op en af moet. Tot overmaat van ramp realiseer ik
me, terwijl ik naar beneden 'dender', dat ook nog de Waddendijk twee keer
beklommen moet worden. En dat allemaal voor de lol.
"Een mens
lijdt................."
Het strand was aanvankelijk het gesprek van de dag. Aan
boord, tijdens het omkleden, buiten in afwachting van de start en in het
startvak werd de (veronderstelde) toestand van het strand uitvoerig besproken.
Dat had natuurlijk alleszins te maken met de laatste heftige storm die nogal
wat schade aangericht zou hebben aan strand en duinen. Maar ook hier geldt
" een mens lijdt het meest van de zorgen die hij vreest".
Het is laag water en vanavond om goed 20.00 uur zou het pas
weer hoog water zijn. Het ziet er schitterend uit, breed, geplaveid en een
vloedlijn die slechts te herkennen is aan de rommel die achtergebleven en die
zowel aan de zee- als aan de duinzijde
heel goed te belopen is. De zon schijnt en met de wind in de rug is het
zelfs warm. Zo wordt de Adventure Run een makkie. Juist als het lekker loopt,
met meer ontspanning in lijf en leden, moeten we omhoog, het strand af.
Welgemoed begin ik aan mijn klus. Ik verheel niet dat ik er moeite mee heb en
met mij velen. Of lijkt dat maar zo en is de wens de vader van de gedachte? Het
stukje door de duinen is geplaveid met doornen. Het is maar een paar honderd
meter, maar het gaat op en af, zodat het broodnodige herstel van de bovenbeen
spieren nog even moet wachten. Het kost me ook enige moeite om mijn ademhaling
weer in een aangenaam ritme te krijgen. Dat stoort me. De zon die de duindoorn
een prachtige oranje gloed geeft, is de remedie om die ergernis te verdrijven.
Bovenop het duin, als we 5 km hebben weggelopen, geniet ik van het geweldige
uitzicht; de zee met de helder witte schuimkopjes, het gele en geplaveide
strand en de kleurrijke kleding van de lopers zorgen voor een euforisch gevoel.
Dan weer de afgang naar het strand, het is steil. Om mij heen vallen er twee. Ze zijn snel op
de been alsof ze achterna
gezeten worden. Nu nog een drietal kilometer over het strand. Het is een prachtig gezicht zo'n lang lint van hardlopers in de meest uiteen lopende kleuren. Het tekent zich scherp af tegen de zanderige kleuren van strand en duinen. Het zeewater rolt in een oneindig ritme het strand op. Een enkele keer een stuk wrakhout met zich meevoerend. De meeuwen blijven op eerbiedige afstand, wachtend op rust om te kunnen foerageren. Op de eerder ontstane vloedlijn ligt rotzooi. Veel plastic flessen, hier en daar een jerrycan, wat wrakhout en plukken geel gras. Het gras houdt me bezig; het is geen zeewier, het doet me denken aan nat stro, maar even later heb ik de oplossing. Het moet afkomstig zijn vanuit de duinen, meegenomen met het water dat door de laatste storm tot tegen de duinen aan kwam. Onder onze voeten trappen we af en toe de schelpen, vooral scheermessen, aan gort. Het deert ons niet. We lopen hard, althans dat proberen we. We zien van alles, maar of het wel tot ons doordringt, is de vraag. We zijn bezig met ons zelf, met het volgende stuk van het parcours, of we denken aan onze loopmaatjes die in geen velden of wegen meer zijn te bekennen. We kijken om de haverklap op onze 'tijdmachine' om te checken of we aan onze eigen en/of andermans verwachtingen voldoen. Gaan we sneller dan gepland, dan vragen we ons af of we dit tempo verderop wel kunnen volhouden. Gaan we langzamer, dan proberen we te versnellen met altijd dat onderbuik gevoel hoe het straks zal gaan. Zo zijn we bezig in onze gedachtenwereld en ongemerkt naderen we het einde van het strand. Dat brengt ons weer met beide benen op de grond en dat moet ook wel. Eerst omhoog. Er zijn twee mogelijkheden; de kortste weg is steil en is alleen in wandeltempo te nemen, terwijl de langste de weg ons geleidelijk omhoog zal voeren. Ik neem de langste. Eenmaal boven overzie ik het slagveld. De snelheid is er bij velen uit, er wordt gewandeld, er wordt gekreund. We gaan op weg naar het 10 km punt. Wat zou het heerlijk zijn als het parcours nu vlak zou zijn, maar we ervaren allemaal het tegendeel. "Bergop" is pijnlijk, "bergaf" heerlijk, maar ook hier komt een einde aan. Tien kilometer, een verversingspost. Water pak ik aan, want dat is verstandig, zeggen ze. Ik neem een paar slokken, het lukt wonderwel. Deze keer verslik ik me niet. Het veld ligt behoorlijk uit elkaar. Hier en daar een klein groepje, maar zover ik kan kijken lopen de meesten wel alleen of met z’n tweeën. Ook ik loop geheel alleen. Ik vind dit het meest saaie deel van het parcours. Weinig of geen toeschouwers, een landschap dat niet erg boeit, een paar kilometer polder en heel, heel ver weg de Waddendijk. Het enige lichtpuntje is dat de helft er bijna op zit. Voor mij uit loopt een groepje van een man of vier. Ik moet maar proberen daarbij aan te sluiten. Stapje voor stapje kom ik iets dichterbij. Het is de kunst om je te beheersen. De afstand is misschien een honderdtal meters. De verleiding om met een tussensprintje aan te sluiten dringt zich in op. Je verstand zegt dat je geduld moet hebben. Door een lichte versnelling kom je toch wel dichterbij en het kost minder energie. Even later is het zover. Zwijgend gaan we voort. We passeren het bordje van de 12 kilometer. De groep valt weer uit elkaar, de een versnelt wat en een ander neemt wat gas terug. Ik word regelmatig ingehaald, ik loop net zo vaak iemand voorbij. De Waddendijk ligt hemelsbreed op een 500 meter. Het parcours laat ons nog een tweetal kilometers ploeteren voor we daadwerkelijk bij de dijk zijn.
Inmiddels zijn we dus ruim over de helft. Het aftellen kan
beginnen. We hebben de wind in de rug, totdat we omhoog de dijk op gaan. Deze
keer heb ik er wat minder moeite mee. Met een glimlach denk ik terug aan mijn
eerste keer dat ik hier liep. Wat heb ik het toen zwaar gehad. Harde wind, een
natte sneeuwbui, moederziel alleen, stramme benen van de kou. Heel af en toe
flarden van de speaker en de muziek bij de finish in Nes als lokkertje om je
het idee te geven dat het einde nabij is, terwijl je best weet dat er nog een
zestal kilometers te gaan zijn. Vandaag loop ik te midden van lotgenoten, het
sneeuwt niet, het is minder koud, de wind draagt vandaag het geluid niet zover
als toen, want ik hoor niets anders dan het geroffel van onze schoenen op het
wegdek, het gehijg van onze ademhaling en geluid van de wind langs onze kleren.
Af en toe wisselen we een blik van verstandhouding. Gesproken wordt er niet. De
groep valt even uiteen bij de verversingspost (15 km), maar het tempo zakt,
zodat er na enkele tientallen meters een hergroepering kan plaats vinden. De
zon laat het behoorlijk afweten. De polder in zijn oneindige grauwheid van
december oefent toch wel enige bekoring op mij uit. De mate van vermoeidheid is
blijkbaar bepalend voor het al of niet ervaren van schoonheid van de
omgeving. Schuin naar rechts tekent zich
het silhouet van Buren af als een donkere vlek. Vrijwel recht vooruit dat van
Nes, minder duidelijk. Dat ligt voor de hand, want is nog verder weg. We
passeren het 17 kilometerpunt, slaan een haak naar links en even later naar
rechts. Het is uitkijken en voorzichtig voortgaan. Vermoeidheid, een
klinkerweggetje, in het midden hoog en naar beide kanten aflopend, kuilen in
het wegdek, paardenstront en plassen. Een uitglijder ligt op de loer. Buren
ligt voor het grijpen. In het dorp heeft zich een handje vol toeschouwers
verzameld voor het café. Met het glas in de hand en in een jolige stemming
wensen ze ons veel goeds. We nemen het voor kennisgeving aan. Niet iedereen
heeft het even gemakkelijk die laatste drie kilometers. De snelheid is er uit,
er wordt ook gewandeld hier en daar. Mijn eigen groep is inmiddels uit elkaar
gevallen. Ik kan het nog redelijk lopende houden, al stel ik voor me zelf vast
dat het tempo wel iets gezakt zal zijn. Ik kijk niet meer op mijn
"horloge" om dit te kunnen verifiëren. Ik zie het wel waar ik op
uitkom. Die laatste paar kilometers gaan toch snel voorbij. Niet in
werkelijkheid, maar in gedachten. Hoe het komt, vraag het me niet. Ik vermoed
evenwel dat de afleiding groter is; er zijn meer mensen langs de kant van het
parcours. Ze wandelen, ze roepen wat, maken een foto, je hoort muziek, er zijn
ook meer obstakels, zoals stoepranden, hekken, paaltjes, auto's en fietsers
links en rechts. Je moet goed opletten. Kortom je hebt je "handen"
vol en je bent niet meer bezig met de pijntjes die je voelt en de vermoeidheid
die bezit van je genomen heeft. Het is de omgeving waarmee je in gedachten aan
het werk bent. Plotseling is daar de boog van de finish. Je perst er nog een
laatste sprintje uit, althans iets wat er voor door moet gaan. En dan zit het erop.
gezeten worden. Nu nog een drietal kilometer over het strand. Het is een prachtig gezicht zo'n lang lint van hardlopers in de meest uiteen lopende kleuren. Het tekent zich scherp af tegen de zanderige kleuren van strand en duinen. Het zeewater rolt in een oneindig ritme het strand op. Een enkele keer een stuk wrakhout met zich meevoerend. De meeuwen blijven op eerbiedige afstand, wachtend op rust om te kunnen foerageren. Op de eerder ontstane vloedlijn ligt rotzooi. Veel plastic flessen, hier en daar een jerrycan, wat wrakhout en plukken geel gras. Het gras houdt me bezig; het is geen zeewier, het doet me denken aan nat stro, maar even later heb ik de oplossing. Het moet afkomstig zijn vanuit de duinen, meegenomen met het water dat door de laatste storm tot tegen de duinen aan kwam. Onder onze voeten trappen we af en toe de schelpen, vooral scheermessen, aan gort. Het deert ons niet. We lopen hard, althans dat proberen we. We zien van alles, maar of het wel tot ons doordringt, is de vraag. We zijn bezig met ons zelf, met het volgende stuk van het parcours, of we denken aan onze loopmaatjes die in geen velden of wegen meer zijn te bekennen. We kijken om de haverklap op onze 'tijdmachine' om te checken of we aan onze eigen en/of andermans verwachtingen voldoen. Gaan we sneller dan gepland, dan vragen we ons af of we dit tempo verderop wel kunnen volhouden. Gaan we langzamer, dan proberen we te versnellen met altijd dat onderbuik gevoel hoe het straks zal gaan. Zo zijn we bezig in onze gedachtenwereld en ongemerkt naderen we het einde van het strand. Dat brengt ons weer met beide benen op de grond en dat moet ook wel. Eerst omhoog. Er zijn twee mogelijkheden; de kortste weg is steil en is alleen in wandeltempo te nemen, terwijl de langste de weg ons geleidelijk omhoog zal voeren. Ik neem de langste. Eenmaal boven overzie ik het slagveld. De snelheid is er bij velen uit, er wordt gewandeld, er wordt gekreund. We gaan op weg naar het 10 km punt. Wat zou het heerlijk zijn als het parcours nu vlak zou zijn, maar we ervaren allemaal het tegendeel. "Bergop" is pijnlijk, "bergaf" heerlijk, maar ook hier komt een einde aan. Tien kilometer, een verversingspost. Water pak ik aan, want dat is verstandig, zeggen ze. Ik neem een paar slokken, het lukt wonderwel. Deze keer verslik ik me niet. Het veld ligt behoorlijk uit elkaar. Hier en daar een klein groepje, maar zover ik kan kijken lopen de meesten wel alleen of met z’n tweeën. Ook ik loop geheel alleen. Ik vind dit het meest saaie deel van het parcours. Weinig of geen toeschouwers, een landschap dat niet erg boeit, een paar kilometer polder en heel, heel ver weg de Waddendijk. Het enige lichtpuntje is dat de helft er bijna op zit. Voor mij uit loopt een groepje van een man of vier. Ik moet maar proberen daarbij aan te sluiten. Stapje voor stapje kom ik iets dichterbij. Het is de kunst om je te beheersen. De afstand is misschien een honderdtal meters. De verleiding om met een tussensprintje aan te sluiten dringt zich in op. Je verstand zegt dat je geduld moet hebben. Door een lichte versnelling kom je toch wel dichterbij en het kost minder energie. Even later is het zover. Zwijgend gaan we voort. We passeren het bordje van de 12 kilometer. De groep valt weer uit elkaar, de een versnelt wat en een ander neemt wat gas terug. Ik word regelmatig ingehaald, ik loop net zo vaak iemand voorbij. De Waddendijk ligt hemelsbreed op een 500 meter. Het parcours laat ons nog een tweetal kilometers ploeteren voor we daadwerkelijk bij de dijk zijn.
Hans Jan in actie op het strand |
Ik leun tegen het hek, even bijkomen. Wonderlijk, hoe snel
dat gaat. De hartslag daalt naar een aanvaardbaar niveau. Even later doe ik een
paar stappen, stijve benen. Gelukkig, dat is maar even. Ik neem wat te drinken
en een poncho aan, maak links en rechts een praatje. We wisselen onze
ervaringen uit. Tevredenheid en een voldaan gevoel overheersen. Ik ben niet uit
gewoond. Dankbaar neem ik mijn shirt in ontvangst. Ik ben er blij mee, want je
krijgt er niet altijd een met lange mouwen. Het is voorbij. Je wordt overvallen
door een leegte. Tenslotte leef je er altijd weer naar toe. Van te voren wat
spanning. Hoe zal het gaan, te veel, te weinig getraind, uit welke richting
komt de wind en wat zal de tijd worden, genoeg gegeten en gedronken? Ach, wie
herkent dit niet? Enige onzekerheid is mij niet vreemd. Meedoen aan de
Adventure Run heeft altijd iets bijzonders. Wat dat is? De sfeer, de start en
finish midden in het dorp Nes, het parcours door het bos, over het strand, door
de duinen en de polder, de Waddendijk, de finish, het publiek, de tijd van het
jaar en vooral niet te vergeten de koude douche na afloop die je op de koop toe
neemt. Op het verwarmde terras heffen we het glas en met een warm gevoel
aanvaarden we de terugtocht en nemen afscheid van weer een geslaagd evenement.
Meeloper foto's Janke van der Schaaf
Geen opmerkingen:
Een reactie posten