ongemakkelijk, want jij
bent na 10 keer kapot, terwijl een of andere lulhannes na 20 keer nog vrolijk
fluitend naar een volgend apparaat gaat. Je strompelt zo’n circuitje af en dat
is het dan. Na afloop sterf je van de dorst. Dus, je komt thuis neemt een
biertje. Nou, ik zal je vertellen: het is niks en het zal ook nooit wat worden.
Mijn vrouw zei: je moet gaan hardlopen, kan je zelf bepalen wanneer je gaat. Ik
zag me al door de straat lopen en de buren maar lachen. Maar ja, ’s avonds is
het donker. En zo is het begonnen. Ik heb er nu ruim een half jaar opzitten,
drie keer in de week. Een paar weken geleden liep ik op een avond en werd ik
ingehaald door een andere (hard)loper. Lopen we gezamenlijk op en raken we aan
de praat. Vraagt-ie aan mij hoever ik loop. Nou, ongeveer een kilometer of 6.
Zullen we een keer aan een loopevenement meedoen. Hij vertelt dat-ie dat een
keer gedaan heeft; tien kilometer. Dat
was leuk! We lopen nu geregeld met z’n tweeën. Zo is het gekomen. Maar nu ben
ik hier alleen. Mijn maat is ziek.”
Ik heb geduldig geluisterd. Het wordt nu toch wel tijd om naar buiten te gaan.
Ik sta op. Hij ook. Als we buiten zijn,
vertel ik hem dat je binnen je spullen kunt afgeven. Hij vraagt of ik op hem
wil wachten. Dat doe ik. Even later .............................
Na afloop
De 10 kilometer zit er voor mij op. Het was een afwisselend
parcours. Niet erg zwaar. Het weer was prima, niet al te warm, de zon liet zich
af en toe zien en er stond wel een stevige bries. Het grootste gedeelte van het
parcours lag in een “bosachtig” gebied. Veel bomen en struiken langs de route
die voor voldoende beschutting zorg droegen. Asfalt werd afgewisseld door een
schelpenpad. Er waren een paar venijnige klimmetjes. Maar zoals altijd na de
weg omhoog moet je ook weer een keer naar beneden. Genoeg deelnemers om je niet
eenzaam te voelen.
Ik stond wat te mijmeren over het parcours, nam wat te
drinken, maakte met deze en gene een praatje en nam een medaille in ontvangst.
Ik had geen haast, af en toe luisterde ik naar de speaker die weer iemand
verwelkomde en feliciteerde met het bereiken van de eindstreep. De tussenpose
waarmee hij de deelnemers binnenloodste nam naarmate de tijd verstreek fors
toe. Plotseling hoorde ik nummer 321, Jan............. uit .............
afroepen. Ik keek op en zag mijn metgezel de finish naderen. Hij zag er
afgetobd uit; een hoog rode kleur, het zweet gutste over zijn gezicht, zijn
haar in de war, zijn shirt drijfnat. Eenmaal de eindstreep over wankelde hij
nog een eindje voort. Hij keek om zich heen, maar of hij iets of iemand zag,
dat viel te betwijfelen. Ik liep snel naar hem toe en reikte hem een bekertje
water aan. Hij nam het aan, zijn handen trilden en met moeite wist hij zijn
hand naar zijn mond te brengen. Hij nam een slok, verslikte zich, hoestte zich
de longen uit zijn lijf. Ik leidde hem naar een bankje even verder op en zette
hem neer. Even later keek hij op en glimlachte naar. Ik nam maar aan dat hij in
de gaten had dat we elkaar uitvoerig gesproken hadden in de kleedkamer. Ik
haalde nog een bekertje water. “Ja man wat was het zwaar. Dat had ik niet
gedacht. Eerst ging het nog wel, maar na zo’n kilometer of zes hoefde het voor
mij allemaal niet meer. Ik heb hele stukken gewandeld. Ze liepen me maar
voorbij. Wat een ellende! Af en toe ging ik maar weer hard lopen.
Was ik maar thuis, dacht ik dan. Soms ging het wel even, maar dan kwam er weer een hellinkje. Wat een ellende, hoe verzinnen ze het!” Hij kwam zienderogen bij. Ik vroeg hem of hij belang had bij een medaille. Hij keek me aan: “een medaille, krijg je die?” Ik knikte, terwijl hij vroeg: “waar haal ik die?” “Daar”, wees ik. Hij stond op, althans dat probeerde hij. Met een plof kwam hij weer op het bankje terecht. Ik hielp hem op te staan, maar toen ik hem los liet zwaaide hij alle kanten op. Ik zei dat-ie maar weer moest gaan zitten. Met zijn startnummer heb ik toen zijn medaille opgehaald. Hij hing hem om zijn nek en het ding pronkte op zijn immense buik. Inwendig moest ik lachen om dit beeld: een grote, volwassen man, met een fors postuur, blij met een medaille. Maar toen werd het toch echt tijd voor hem om op te staan. De eerste stappen waren onzeker. Stijf en stram liep hij samen met mij richting kleedkamer. Toen ik voorstelde een wandelingetje te maken, als alternatief voor een cooling down, keek hij me aan met een blik van of ik wel goed bij mijn hoofd was. “Wat een ellende, maar ik heb het gehaald.” Eenmaal binnen zei hij dat het toch wel leuk was, dat hij een voldaan gevoel had en dat-ie wel vaker zou deelnemen aan zo’n “wedstrijd”. En met: “misschien tot een volgende keer”, drukte hij mij de hand.
Was ik maar thuis, dacht ik dan. Soms ging het wel even, maar dan kwam er weer een hellinkje. Wat een ellende, hoe verzinnen ze het!” Hij kwam zienderogen bij. Ik vroeg hem of hij belang had bij een medaille. Hij keek me aan: “een medaille, krijg je die?” Ik knikte, terwijl hij vroeg: “waar haal ik die?” “Daar”, wees ik. Hij stond op, althans dat probeerde hij. Met een plof kwam hij weer op het bankje terecht. Ik hielp hem op te staan, maar toen ik hem los liet zwaaide hij alle kanten op. Ik zei dat-ie maar weer moest gaan zitten. Met zijn startnummer heb ik toen zijn medaille opgehaald. Hij hing hem om zijn nek en het ding pronkte op zijn immense buik. Inwendig moest ik lachen om dit beeld: een grote, volwassen man, met een fors postuur, blij met een medaille. Maar toen werd het toch echt tijd voor hem om op te staan. De eerste stappen waren onzeker. Stijf en stram liep hij samen met mij richting kleedkamer. Toen ik voorstelde een wandelingetje te maken, als alternatief voor een cooling down, keek hij me aan met een blik van of ik wel goed bij mijn hoofd was. “Wat een ellende, maar ik heb het gehaald.” Eenmaal binnen zei hij dat het toch wel leuk was, dat hij een voldaan gevoel had en dat-ie wel vaker zou deelnemen aan zo’n “wedstrijd”. En met: “misschien tot een volgende keer”, drukte hij mij de hand.
Meeloper
Geen opmerkingen:
Een reactie posten